Inspiratie

TER INSPIRATIE:

DE LAATSTE LEVENSFASE – CHRISTOF ZWART

INTERVIEW MET HUISARTS JOOST LACEULLE,

LEZING “OVER GEZONDHEID EN ZIEKTE. WAAROM WORDT EEN MENS ZIEK?” DOOR JOOST LACEULLE

ARTIKEL “MOEHEID” DOOR CHRISTOF ZWART

DE LAATSTE LEVENSFASE – CHRISTOF ZWART

Nu we veel vaker sterven aan chronische ziekten, zoals bijvoorbeeld kanker of hartfalen, worden we ook veel vaker geconfronteerd met een ziekbed. Gingen we tot ver in de vorige eeuw vooral dood aan acuut, heftig verlopende infecties of een hartstilstand, tegenwoordig gaat aan het overlijden vaak een periode vooraf waarin dit overlijden verwacht wordt. Dat betekent ook dat er een periode is waarin er van alles kan en soms ook moet.
Sterven is een proces. En dat proces begint op het moment dat we geconfronteerd worden met het feit dat we ongeneeslijk ziek zijn. Elisabeth Kübler Ross heeft dat zo treffend beschreven dat we haar beschrijving ook vandaag de dag nog steeds gebruiken. Wie te horen krijgt dat er geen genezing meer mogelijk is en op (korte) termijn gaat sterven gaat door een aantal fasen: ontkenning, woede, marchanderen, depressie en aanvaarding. De fases hoeven niet perse in deze volgorde doorlopen te worden en ze worden ook niet voor alle aspecten even snel doorlopen. De acceptatie dat je je baan moet opgeven zal eerder doorlopen zijn dan de acceptatie dat je je kinderen niet meer ziet opgroeien en dat waarschijnlijk eerder dan de acceptatie dat je echt dood gaat.

Lees verder

In de fase van de ontkenning kan het nieuws nauwelijks bevat worden. “Nee, het kan niet waar zijn” of “de uitslag is vast verwisseld met een andere patiënt”. Deze fase duurt meestal niet zo lang, hoewel er voorbeelden zijn van mensen die tot aan de dood bleven ontkennen dat ze zouden gaan sterven, wat erg verwarrend kan zijn voor de omgeving.
In de fase van de woede ontstaat boosheid over wat er is aangericht. “Ik heb nooit gerookt, altijd gezond geleefd en tóch heb ik longkanker” of “Ik heb de dokter al jaren gezegd dat die buikpijn er niet zomaar was, zie je wel nu heb ik darmkanker”. Het is de woede over het onrecht, het gevoel van machteloosheid, het verlies van regie.

In de fase van het marchanderen komt het onderhandelen met jezelf, het ‘rommelen’ met de waarheid. “Als ik nu dit dieet ga volgen, als ik nu stop met roken dan komt het wel weer goed”. Hier bestaat het gevaar in illusies te vervallen.
Als dan langzaam het besef doordringt dat het sterven echt onontkoombaar wordt, kan de fase van de depressie zich aandienen. Een gevoel dat het zinloos is, dat het leven mislukt is, dat alles zwart en somber is. Het is vaak ook een fase van gelatenheid. Als deze fase (te) lang aanhoudt kan het ook overgaan in een echte depressie, maar veel vaker is het een ‘normale’ reactie die past bij de situatie. Dan zijn medicijnen en zeker antidepressiva niet nodig.
Uiteindelijk komen veel mensen dan in de fase van de acceptatie. Mensen gaan bewust hun leven afronden bereiden zich voor op het sterven.

Deze verschillende fases kunnen ondersteund worden door wat wij in de antroposofie kennen als de ‘nebenübungen”. Deze oefeningen zijn oorspronkelijk bedoeld als een voorbereiding op meditatie. Het bestaat uit een 5-tal oefeningen die tot doel hebben jezelf bewuster te maken in het omgaan met jezelf. Het zijn de denkoefening, de wilsoefening, de gevoelsoefening, de positiviteitsoefening en de onbevangenheidsoefening.
De denkoefening bestaat eruit je gedachten zo goed mogelijk te concentreren op één voorwerp. Je probeert je het voorwerp zo goed mogelijk voor te stellen en als hulp kan je daarbij vragen stellen: waarvan is het gemaakt, hoe is de vorm, zou ’t ook anders kunnen, waar komt het (materiaal) vandaan. Zo ontstaat een steeds objectiever beeld over dat voorwerp. In de fase van de ontkenning kan het behulpzaam zijn zo veel mogelijk informatie te verzamelen, bijvoorbeeld door een second opinion aan te vragen of door het verzamelen van informatie op het internet. Daardoor ontstaat een zo goed mogelijk beeld van je ziekte.
De wilsoefening bestaat eruit dat je dagelijks een handeling verricht die bij voorkeur geen ander doel heeft dan de oefening zelf, bijvoorbeeld elke dag op een vaste tijd draaien aan je ring. Het gaat daarbij niet zozeer om de handeling als wel om het feit dat het gebeurt op het moment dat jij dat wil. In de fase van de machteloosheid en de woede kan dit behulpzaam zijn om je minder machteloos te voelen. Schrijf maar die klachtenbrief, neem je maar iets voor dat jíj bepaalt. Het kan minder machteloos maken.
De gevoelsoefening bestaat eruit dat je verantwoordelijkheid neemt voor je eigen gevoelens. Het gaat er niet om dat je je gevoelens wegstopt maar dat je je bewust bent van je gevoelens en zelf besluit of je je gevoelens uit of niet. Het bewust zijn van je eigen gevoelens kan je helpen om in de fase van het marchanderen niet te ‘verdrinken’ in illusies over genezing.
De positiviteitsoefening is in feite een waarneemoefening: kan je naar een situatie die je afschrikt blijven kijken en dan zien wat er wél is? Als je over de heide loopt en er komt een knetterende bromfiets langs kan dat je vreselijk irriteren maar het kan je ook bewust maken van de intense stilte die daarop volgt. In de fase van de depressie kan het actief zoeken naar wat er wél is, behulpzaam zijn. Vaak zijn het overigens de stervenden zelf die de omgeving attenderen op wat er wél is. Zo was er een heel zieke patiënte die erg misselijk en slap was en zich erg rot voelde. Ze lag in een hoog-laagbed in de serre en keek uit over de tuin. Terwijl ze erg te leiden had onder haar klachten was zij het die de omgeving kon wijzen op wat er in de tuin gebeurde:” kijk, daar gaat weer een eekhoorntje!”.
De onbevangenheidsoefening tenslotte kan je in de fase van de acceptatie helpen om in de nieuwe situatie opnieuw te kijken naar wat er met je gebeurt.

Is er sprake van kanker dan wordt in de antroposofische geneeskunde vaak behandeld met mistel- of maretakpreparaten. De maretak is een eigengereide plant: als een bol groeit hij zonder voorkeur voor onder of boven. Zelfs de blaadjes kennen geen verschil tussen onder- of bovenkant. De maretak groeit haaks op elke plek waar hij zich maar vasthecht, hij ontwikkelt zich volgens zijn eigen ritme los van de voorwaarden waaraan andere planten gebonden zijn. Het is een halfparasiet: hij onttrekt water en zouten van zijn gastheer maar verzorgt zijn eigen koolhydraat- en zuurstofassimilatie.
De maretak groeit langzaam: de eerste blaadjes van de kiembladen verschijnen in het 2e jaar, de eerste vertakking na 4 jaar. Elke volgende vertakking verschijnt na een jaar. Pas na 5-7 jaar komen de eerste bloemen die na 9 maanden overgaan in besjes. Er is groei maar die wordt binnen de perken gehouden.
Rudolf Steiner wees artsen op de relatie met kanker: daar raakt de maat bij de groei juist verloren en ook de eigenheid verdwijnt, eigenschappen die de maretak juist behoudt.
Onderzoek liet jaren later zijn gelijk zien: de maretak is rijk aan lectinen en viscotoxinen, stoffen die de celdood bevorderen, een beschermend effect hebben op het DNA van de gezonde cellen en het immuunsysteem stimuleren. Zo gaan de witte bloedcellen die betrokken zijn bij het opruimen van dode cellen omhoog, is er een toename van cellen die betrokken zijn bij de afbraak van ‘mislukte’ cellen en worden de immuniteitscellen en -stoffen gestimuleerd. Door toename van interleukines is er ook een effect op het welbevinden: betere eetlust, minder pijn, verbetering van de temperatuur en het slapen.

Naarmate we dichter bij het feitelijke moment van sterven komen zullen we steeds meer los moeten laten. Aanvankelijk zijn het nog grote, maar nog niet zulke concrete zaken als: “ik zal die reis nooit meer maken” of ” ik word dus nooit meer opa”. Geleidelijk aan moeten we echter steeds concreter loslaten, afscheid nemen. De kring van omstanders wordt steeds kleiner: collega’s, kennissen, de mensen van de sportclub komen steeds verder weg te staan. Materiële zaken worden geregeld of weggegeven. Ook biografisch moeten er soms nog zaken worden afgerond of moet er afscheid worden genomen. Hier gebeurt voor de dood een parallel proces van wat ons na de dood te wachten staat.
Ten eerste is daar de feitelijk terugblik op het leven. Veel stervenden kijken terug op hun leven of vertellen hierover aan hun naasten. Hier gebeurt op een bepaalde manier wat er na de dood ook gebeurt. Van Rudolf Steiner maar ook van talloze ‘bijna-dood-ervaringen” weten we dat de dode na het sterven zijn leven aan zich voorbij ziet trekken als keek hij naar een ”panorama Mesdag’ van zijn leven.
Het tweede proces dat plaatsvindt is dat wat met de innerlijk-morele ervaringen samenhangt. Gevoelens van schuld of verdriet over gemiste kansen zoeken soms nog naar een oplossing bijvoorbeeld door het uitpraten van een oude ruzie. Dit proces vertoont gelijkenissen met wat na de dood gebeurt als de ziel zich verder losmaakt van het fysieke lichaam. Gevoelens die samenhangen met de begeerte worden ‘ uitgegloeid’, je moet loskomen van illusies, tevreden zijn zonder wensen te hebben en het zelfgevoel moet voortaan beleeft worden zonder fysiek lichaam.
Een derde proces is het proces dat je zaadvorming zou kunnen noemen. Door verschillende ervaringen en belevenissen kunnen inzichten gevormd zijn die als een ‘geestelijk zaadje’ kunnen uitkristalliseren. Als een wijsheid of kracht die ook na de dood werkzaam zal kunnen zijn los van het bestaan op aarde. Na de dood herkennen we de ‘zaadvorming’ in het lotsbesluit over de volgende incarnatie.

Het loslaten zien we ook in het losser raken van de verbinding tussen denken, voelen en willen. In de gezonde situatie zijn denken, voelen en willen op elkaar afgestemd, al heeft elke levensfase zijn eigen accent. Bij jonge kinderen is het vooral een voelend-willen, bij ouderen een denkend-voelen wat we ook wel aanduiden met wijsheid.
Bij de stervende kan dat wat gedacht wordt helemaal los lijken te staan van wat gewild/ gedaan wordt. Enerzijds kan er de vraag naar de dood zijn (euthanasie) terwijl tegelijkertijd er van de kinderen nog allerlei verlangd wordt of de cholesterolpil nog perse moet worden ingenomen. Dit kan zowel voor de stervende als voor de omgeving heel verwarrend zijn. Uitleg over deze ‘dissociatie’ kan voor alle partijen verhelderend werken.

Olibanum comp. , een middel voor denken, voelen en willen.
Olibanum (wierook) comp. bestaat uit wierook, mirre en goud. Het is een compositie van de gaven die de Driekoningen meenamen om de jonge Christus te helpen incarneren in zijn aardse lichaam, om de overgang van de geestelijke- naar de aardse wereld te vergemakkelen. In de antroposofische geneeskunde wordt het in de stervensfase ook gebruikt om de overgang van het aardse naar het geestelijke te begeleiden.

Wierook (Boswellia sacra of carterii).
De Boswellia groeit met name in Somalië. Het is een hoogstens 6 meter hoog wordende boom die op schrale, kalkachtige grond groeit waar hij grote droogte en hitte verdraagt. Hij ziet er haast dood uit met zijn kale takken die tegen de hemel afsteken. De dunne papierachtige bast verraadt echter grote vitaliteit. Tot een dikke schors komt het nergens.
In de regentijd loopt de boom uit en vormt dan bladeren en trosjes met witte bloemen. De bloemen geuren niet, het aroma wordt helemaal teruggehouden voor en openbaart zich pas in de wierook. Na beschadigen en opensnijden van de stam komt een melkachtig sap tevoorschijn. Dit bestaat voor meer dan de helft uit pure hars (niet in water oplosbaar), verder uit gom (wel in water oplosbaar) en voor 5% uit etherische oliën. Wierrook smaakt mild, de specifieke kwaliteiten komen pas bij het roken aan het licht. Hierdoor toont het zijn verwantschap met het luchtige, met het gebied van de ademhaling, het ritmische. Met het gebied van het voelen.

Mirre (Commiphora molmol).
De Commiphora is een tot 3 meter hoge doornige en grillig vertakte struik die met zijn doorntakken wel wat wegheeft van de sleedoorn (prunus spinosa). Deze struik groeit met name in Somalië, Jemen en Oman.
Het troebele haast gele melksap stolt en vormt dan gele tot roodbruine korrels of klompen. Het winnen van de hars gebeurt na het regenseizoen in de zomermaanden. De struik wordt alleen in de lagere delen ingesneden en levert 3-4 kilo hars per jaar. De hars bevat 5-10% etherische oliën, 25-40% hars en 30-60% gom. De gom is zeer eiwitrijk waardoor de struik goed door de droogte heenkomt. Mirre heeft een bittere smaak en ook door zijn hoge eiwitgehalte toont het zijn relatie tot de stofwisseling, tot het gebied van het willen.

Goud.
Goud heeft ten eerste een sterke verwantschap met het licht. Dun bladgoud lijkt met doorvallend licht net groen, colloidaal goud is groenblauw en kan blauwviolet, rood en in hogere verdunning zelfs paarsachtig worden. Goud kan daarmee dus van warmgeel via groen tot paars worden, het hele scala van de regenboog (op het pure blauw na). Overal waar kleur ontstaat doordringt licht materie en goud is dus goed in staat om zich met licht te laten doordringen.
Goud is bijna twee keer zo zwaar als lood en toont daarin zijn sterke verbinding met het aardse. Het is ook een edel metaal, het gaat bijna geen verbinding aan met andere stoffen of metalen en is ook bijna niet op te lossen in zuur.
Goud is, ondanks zijn ‘zwaarte’, wel goed te bewerken.
Goud heeft met deze 3 kwaliteiten elementen van denken, voelen en willen in zich maar inde compositie met wierook en mirre neemt het de ‘rol’ van het denken op zich. Goud toont zich hier als het symbool van de wijsheid, van het Koninklijke. De macht van het denken. Het denken en het onveranderlijke van goud zijn verbonden met het verleden.
Met de wierook hebben we de verbinding met het voelen, de in- en uitademing. Voelen doen we in het nu.
Met de mirre zagen we de verbinding met de stofwisseling, het doen. De mirre is daarmee verbonden met het willen. Met de wilskracht werken we aan de toekomst.

Olibanum comp. is daarmee dus een middel dat door zijn bijzondere samenstelling juist zorgt voor een verbinding van denken, voelen en willen waar dat in het stervensproces uit elkaar dreigt te vallen.

In het kort hier ook nog iets over een ander veel gebruikt regulier middel in de stervensfase: morfine. Morfine wordt geworven uit de papaver als bijproduct van de opiumproductie. De papaver is een plant die weinig verbinding met het aardse heeft: een smalle, korte wortel, een ranke steel, weinig blad maar grote bloembladeren die echter snel verwelken en nauwelijks vruchtvorming. De zaaddoos droogt ook snel uit. Uit het melksap wordt de morfine geworven.

Wat doet morfine ?
Morfine doet wat de plant ons al als beeld geeft: het streeft van de aarde weg, de verbinding met het aardse en het bewustzijn worden minder. De voordelen daarvan beleven we in de pijnstilling, want morfine is een krachtige pijnstiller. Dat is ook te begrijpen als je pijn ziet als een te groot bewustzijn op een bepaalde plek. Maar het loslaten dat de morfine bewerkstelligd heeft ook tot gevolg dat de wezensdelen op andere fronten minder goed kunnen ingrijpen. Het verklaart waarom morfine kan leiden tot een afnemen van de ademhaling, tot obstipatie en tot hallucinaties.

Uiteindelijk komt het in het stervensproces ook tot een loslaten van de vier wezensdelen. In de antroposofie onderscheiden we het fysieke lichaam, dat eigenlijk alles is dat we aan iemand kunnen waarnemen na het overlijden. Het etherlichaam of vitaliteitslichaaam dat sterk verbonden is met het waterige en zorgt voor groei, leven en voortplanting. Het astraallichaam dat sterk verbonden is met de tonisering en impulsering, de in- en uitademing, de sympathie en de antipathie en tenslotte het Ik dat onder andere zorgt voor onze rechtopgaande gang en warmte.
Bij het sterven zien we dat deze verbindingen steeds losser worden: we gaan niet meer rechtop en de warmte trekt zich steeds verder terug (ik), de ademhaling wordt oppervlakkiger en de bloeddruk lager, ook wordt het bewustzijn minder (astraal) en tenslotte neemt de behoefte aan eten en drinken af (etherlichaam); de bovenzintuiglijke wezensdelen trekken zich steeds verder terug.
De zintuiglijke ervaringen lijken zich daarentegen te verdiepen. Het oor lijkt beter te horen en geluiden kunnen als onaangenaam worden beleefd, zelfs geluiden van ver kunnen als storend ervaren worden. Er kan overgevoeligheid ontstaan voor licht of felle kleuren en ook geuren, bijvoorbeeld van de bloemen naast het bed, kunnen overweldigend worden. Bij de smaak gaat het meer en meer om het waarnemen van de kwaliteit: is dit met liefde bereid?
De warmte wordt belangrijker: koude handen en voeten kunnen het loslaten bemoeilijken, denk aan koude voeten met inslapen. Zorg voor de warmte is in deze fase erg belangrijk.
De tast krijgt een belangrijker rol. Door de tastzin voel je niet alleen de grens van de ander, maar ook je eigen begrenzing. In de laatste fase is de tast ook een belangrijk middel in de communicatie. Omdat ook hier overgevoeligheid kan optreden is het belangrijk dat je jezelf goed terughoudt en ruimte maakt voor de ander.

Lees minder

INTERVIEW MET HUISARTS JOOST LACEULLE

foto-joost

door Lusanne Hogeweg en Hilda Rijkmans

Hoe ben je bij de antroposofische gezondheidszorg terechtgekomen?
Dat heeft biografische gronden. Toen ik vijf was, werd mijn moeder ernstig ziek. Ze is op een gegeven moment naar Leen Mees gegaan, destijds antroposofisch arts in Scheveningen. Leen Mees formuleerde heel pregnant, ‘aan de kanker ga je niet dood, je gaat dood als het je tijd is.’ Het hoofd weet of iets juist is, het hart weet of iets waar is, op een heel essentiële laag. Mijn moeder wist, dit is waar. En ze koos voor antroposofische behandeling. Zo maakte ik bewust mee hoe de antroposofie onze opvoeding binnenkwam. Mijn moeder begon op een gegeven moment met een avondspreuk, we kregen nieuwe dingen te eten zoals boekweit. In de vierde klas van de lagere school maakte ik de overstap van een montessorischool naar de vrije school. Het montessorionderwijs was in die tijd nog gericht op het intellect, sprookjes mochten niet, want die werden als niet waar beschouwd. En in de vrije school konden sprookjes juist wel. Dit was voor mij heel imponerend, leerstof in de vorm van verhalen. De vrije school heeft veel voor me betekend. Ik heb er ook geleerd om me creatief te uiten. Een kunstzinnig begaafde leerkracht leerde me zo om mezelf in de ruimte te plaatsen. Met toneel leerde ik mijn visie over het voetlicht te brengen, mezelf te presenteren, dat durfde ik voor die tijd als klein jongetje niet.

Het is belangrijk om de realiteit in beelden uit te drukken en niet alleen in gedachten. Met gedachten spreek je het begrip aan en met beelden spreek je meer het gevoel aan, het is allebei van groot belang. Op die manier kun je dingen beter overbrengen. Dat gebruik ik als arts ook. Bijvoorbeeld bij een chronisch zieke die de neiging heeft zich een slachtoffer te voelen. Wat belast in het leven, kan ook verdiepend werken. Zoals bij de componist Beethoven, die door zijn doofheid langzamerhand heel andere muziek componeerde: die muziek lijkt meer vanuit een innerlijk muzikale wereld te komen. Doordat ik voorbeelden geef van bekende kunstenaars, kan het naar een ander niveau getild worden en als dit beeld wordt verinnerlijkt, gaat er iets leven in de zieke.

Heeft dit te maken met zingeving?
Ik zie het als mijn opgave om mensen hun ziekte of klachten te laten integreren. Dat doe je als je je afvraagt, wat heeft deze ziekte mij te vertellen? Dan ga je ermee aan de gang, je gaat met die vraag leven. Daar word je als patiënt wijzer van, je groeit. Ik beschouw deze manier als het derde niveau van omgaan met problemen. Het eerste niveau is dat van respecteren, een activiteit van het denken. Je weet dat de ziekte bestaat, als een statistisch gegeven, maar je hebt er nog geen relatie mee. Op het tweede niveau ga je de ziekte accepteren als iets dat je hebt. Je laat de ziekte toe in je gemoed, in het voelen. De derde en laatste stap is dat je met je ziekte iets wilt, je wilt weten wat de betekenis ervan is. Dan kom je op zingeving.

Lees verder

De antroposofie biedt orde of structuur en helpt dingen in een breder kader te plaatsen?
Ja. Het verruimt en verrijkt, de antroposofie biedt heel veel handvatten om woorden te vinden, gedachten te formuleren van dat wat waar is. Dingen ordenen zich in je. Zoals bij mijn moeder, ze kreeg woorden voor dingen die ze ergens wel al wist of voelde. Door de ziekte van mijn moeder en doordat zij op een gegeven moment een kamer in ons huis verhuurde aan een antroposofische huisartsenpraktijk, heb ik in mijn jeugd ettelijke antroposofische huisartsen waargenomen. Daardoor wist ik al jong dat ik zelf antroposofisch huisarts wilde worden. Met die intentie en focus heb ik mijn school en studie doorlopen.

Andere beroepen waren nooit echt aan de orde, ook niet pianist. Muziek is wel een grote passie. Het is geen hobby, het is voeding.

Ik heb de reguliere studie geneeskunde gedaan, en tijdens die studie nam ik al deel aan antroposofische studiegroepen. Daar ontmoette je ook je lotgenoten – de artsen in opleiding. Wat me opviel was dat de oudere antroposofische artsen uitgevormde originele persoonlijkheden waren, ze waren eigen en sprankelend. Ze waren echt zichzelf geworden. Bij reguliere hoogleraren zag ik vaak dat ze een beetje verkalkt waren en gelijkvormiger.

Na de huisartsenopleiding, van toen nog eén jaar, bij Helmut Ogilvie en Matthijs Chavannes in Amsterdam en bij Joop van Dam en Bob Witsenburg hier in Haarlem, en werkervaring in antroposofische ziekenhuizen in het buitenland, werd ik huisarts in Haarlem. Inmiddels is de huisartsenopleiding drie jaar en komen artsen in opleiding pas in het derde jaar in mijn praktijk. Dan hebben ze een basis en kunnen ze zich bezig houden met de vraag, wie ben ik en hoe wil ik in de toekomst werken?

Welke ontwikkelingen in het beroep zie je?
Toen ik begon was er nog een restje van de houding: de dokter weet het, dus als patiënt doe je wat hij zegt. Bij mij kwamen vooral gemotiveerde mensen, die zelf wilden [mee]beslissen, bij waarneming voor reguliere huisartsen merkte ik, dat patiënten met de instelling kwamen: wat heeft u voor me, geef maar een oplossing voor mijn probleem? De arts was prescriptor. Dan kwam de fase dat mensen informatie van je wilden die ze zelf niet konden vinden. De arts werd de informator, de mensen gingen meedenken en samen kwam je tot een keuze. Tenslotte kwamen de mensen door de komst van internet geïnformeerd bij je. De arts werd relativator. De patiënt kwam met het verzoek, ‘ik wil een MRI’. ‘Hoezo?’, vroeg je dan. ‘Ik heb last van mijn knie’. Mijn taak werd mensen vanuit een ruimer perspectief te laten kijken naar hun klachten en dan samen een passend antwoord vinden.
Ik zie ook een ontwikkeling in de perceptie van klachten. Er zijn ziektebeelden gekomen, die tal van vage klachten behelzen die we een naam hebben gegeven, zoals chronische candida, hypoglycaemie, chronisch vermoeidheidssyndroom en lyme syndroom. De klachten zijn zeker reëel, maar voor de beroepsgroep zijn ze minder evident, niet goed grijpbaar en is er discussie over. Je hebt ook het zgn. lack of symptoms disorder, mensen komen met ‘ik voel me niet lekker’ of ‘ik zit niet lekker in mijn vel’.

Als antroposofisch arts ga je daar anders mee om dan als reguliere arts. Daar kijkt men, is het psychisch of fysiek. Zo niet, dan is het ingebeeld en zit het tussen je oren. Een antroposofisch arts kijkt ook naar het etherlichaam (ofwel het levenslichaam, dit zit tussen het fysieke lichaam en het astraallichaam/ik in). Als dat uitgeput is, krijg je klachten. Ik onderzoek of er sprake is van uitputtingsvermoeidheid, bijvoorbeeld door hard werken of na een ziekte, of dat het motief-moeheid is. In het eerste geval is regeneratie nodig, net als op een akker waar heel veel op verbouwd is. Dan ga je omploegen, bemesten en gewassen planten die de aarde voeden. Je gaat etherisch opbouwen, de vitaliteit verzorgen. Met bijvoorbeeld inwrijvingen en zilver of sleedoorn als medicijn. Bij een burn-out ga je dus eerst de vitaliteit opbouwen en daarna aan de slag met de vraag ‘hoe ga je met jezelf om’. Motief-moeheid vergt een andere aanpak, iemand weet niet waartoe hij hier is, is moedeloos, heeft geen puf. Je moet mensen hun lijf in trekken. Naar binnen, met de vraag, ‘waar loop je warm voor, waar word je geestdriftig van?’ Dan gaat de energie weer stromen en daalt het ik weer in het fysieke lichaam zodat het zich kan verbinden met het leven.

Ik spreek mensen persoonlijk aan. In die zin ben ik een echte huisarts. Ik behandel de zieke, een specialist daarentegen behandelt de ziekte. Ook pas ik mijn boodschap aan de persoon aan. Als antroposofisch arts help je mensen om autonoom te worden in het klachtenbeeld of de ziekte. Ik heb vaak snel een indruk, hoe iemand is en wat hij of zij nodig heeft, het consult heb ik dan nodig om te checken of dat ook klopt. Ik kijk onder andere naar de temperamenten (bijvoorbeeld is iemand cholerisch of flegmatiek), naar de sensitiviteit (is iemand open of dicht) en naar de constitutie [ bijvoorbeeld uit te drukken in ijzer of zwaveltype, kalk of kwartstype). Dit zijn extra instrumenten voor de antroposofisch arts, die elke arts inzet afhankelijk van zijn eigen persoonlijkheid. Zo kun je als arts meer aan de fantasiekant – de geneeskunst – of aan de wetenschappelijke kant – de geneeskunde – staan. Ik zit zelf meer aan de fantasiekant, dat wil zeggen, ik heb weinig met protocollering en veel met individualisering, met beelden, gevoel en intuïtie. Als opleider heb ik ook altijd moeten uitleggen wat ik doe, dus over het algemeen kan ik het gevoel ook goed verwoorden en ordenen. In de brieven die ik bij mijn afscheid kreeg las ik veel terug, dat het beeld dat ik iemand meegaf of de dingen die ik gezegd had, net zo van belang waren als de medicatie die ik meegaf.

Zoals jij geïnspireerd raakte als kind door antroposofische artsen, zo draag jij nu jouw inspiratie over?
Als ik daarin een instrument kan zijn, dan is dat heel verrijkend. Ik vind het waardevol om dingen, waar ik enthousiast over ben door te geven en te laten zien hoe je verdiept naar dingen kunt kijken. { Hierop loopt Joost Laceulle naar de boekenkast om terug te komen met een reproductie van Rembrandt “Jacob worstelend met de engel” en bespreekt dit beeld vervolgens met ons }
Ik gaf mensen vaak beelden mee, in de vorm van kaarten met afbeeldingen. Die zeggen veel. Ze helpen mensen ‘genezen’ in de betekenis van ‘in ontwikkeling gebracht’. Het is belangrijk om in ontwikkeling gebracht te worden. Want ziekte doet een appèl op je om ‘beter’ te worden. Niet de oude, maar beter dan je was. Gegroeid, ontwikkeld naar autonomie. Autonomie wil zeggen, individu zijn met vrijheid van handelen. Je mag wel klachten hebben, maar de klachten mogen jou niet hebben. Ziekte is een vorm van stagnatie en stilstand van levensprocessen. Dus als je dan mensen in beweging kunt brengen, ook door middel van therapieën, dan help je ze genezen. Gezond betekent dan ook, dat je kunt omgaan met je ziekte of klachten. Dat zie je nu ook terug in de ‘positieve gezondheid’, het concept van Machteld Huber. Niet de afwezigheid van ziekte staat hierbij centraal maar de autonome mens. Deze nieuwe gezondheidsdefinitie is een karakterisering, een omschrijving, want dingen die leven kun je niet vastleggen.
De antroposofie heeft een compleetheid in het mensbeeld, de diagnostiek in de antroposofische geneeskunde geeft zoveel instrumenten, waardoor je een mens heel veel kunt aanreiken.

Je bent met pensioen. Wat ga je doen?
Ik werk nog af en toe als huisarts in de praktijk en als antroposofisch consulent in het Maartenhuis op Texel. Na ruim 36 jaar als huisarts laat ik het verder open. Ik kijk wat voor vragen er komen, van binnenuit en van buitenaf. Je lot, je karma, komt tenslotte van buitenaf – en ondertussen loop je er wel naartoe.

Eva Mees, de vrouw van Leen Mees en zelf ook actief in de antroposofie, zei op haar 85ste, ‘ik heb nog nooit zo hard gewerkt als nu’. Terwijl ze altijd heel hard had gewerkt, zij heeft onder meer samen met haar echtgenoot Academie De Wervel en Stichting Arta in Zeist opgericht. Oud worden is derhalve op zichzelf al hard werken! Het niveau waarop er werk van je gevraagd wordt, verandert, maar het werken houdt niet op. Je staat voor de opgave jezelf en het leven te accepteren, terugkijkend op dingen die zijn geweest en niet veranderd kunnen worden, of die je niet gedaan hebt. Maar hoe oud je ook wordt, je kunt altijd nog geven, en dat is liefde. Veel mensen worden depressief, omdat ze niet weten hoe ze hun liefde moeten geven. En dan verdroogt het. En wat is er wezenlijker in de wereld dan liefde- het wordt meer als je veel geeft.

Ook bij het afsluiten van het interview laat Joost ons nog twee reproducties zien met een bezielende toelichting. Dit keer een ets van Rembrandt “de opwekking van Lazarus”en een schilderij van Van Gogh, die door deze ets geïnspireerd was.

Wij bedanken Joost Laceulle voor zijn grote inzet en mooie inspirerende woorden en geven hem namens De Keerkring een afscheidscadeau.

Juli 2016

Lees minder

OVER GEZONDHEID EN ZIEKTE. WAAROM WORDT EEN MENS ZIEK?

AUTOREFERAAT VAN EEN LEZING DOOR HUISARTS JOOST LACEULLE OP HET THERAPEUTICUM HAARLEM, 30 JANUARI 2017.

Wanneer we het over gezondheid en ziekte hebben, rijzen er meteen een paar vragen. De eerste is: “Wat verstaan we onder gezondheid?“
De tweede is: “Wat is ziekte?”
Beide vragen hebben in de samenhang, waarin we nu spreken, nog een basale vraag in zich: “Wat is een mens?”

Dit zijn alledrie vragen, waarbij er niet één omschreven en altijd geldig antwoord gegeven kan worden. Het zijn geen vraag-antwoordvragen, maar zoekvragen. Daaronder versta ik vragen, waarmee mensen moeten leven en waarop verschillende antwoorden mogelijk zijn. Welke antwoorden dat worden is afhankelijk van degene die antwoordt, van zijn/haar mensbeeld en van het moment in het leven, waarop het antwoord gegeven wordt. Een oud mens zal allicht anders reageren dan iemand die jong is.

Als we vragen: “Wat is een mens?”, dan zijn er veel reacties mogelijk. Om twee tegengestelde antwoorden te noemen:

  1. een mens is een verzameling cellen, die langs een genetisch bepaalde ontwikkelingsweg eensamenhang hebben en die als expressie leven, een zieledynamiek en een Ik-functie hebben.
  2. een mens is een Ik-wezen, een individualiteit, die een levend lichaam tot zijn beschikking heeften daardoor met de wereld kan communiceren.

De uitgangspunten, die tot deze meningen leiden, zijn dus totaal verschillend.
Bij 1. is er sprake van een materialistische visie op de mens. Samengevat kun je dan zeggen, dat een mens zijn fysieke substantie ìs. Wanneer iemand zegt: “Je bent je genen” of, zoals ik in het verleden wel hoorde: “Je bent wat je eet”, is dit een uitdrukking van zo’n materialistische visie. Om misverstanden te voorkomen: materialistisch wil hier dus zeggen, dat de fysieke materie het uitgangspunt van het menselijk bestaan is, niet dat het om materialisme op financieel gebied gaat [het op geld belust zijn wordt immers ook wel materialisme genoemd]. De hypothesen van Darwin en het toeval spelen in deze visie een centrale rol bij de ontwikkeling van de mensheid en van de individuele mens.
Bij 2. is er sprake van een spiritueel mensbeeld. De mens leeft tussen hemel en aarde en is met beide verbonden: het fysieke lichaam met de aarde, het Ik met de geestelijke wereld, waar de mens zijn origine heeft. Levensorganisatie en ziel zijn ertussen gesitueerd. We kunnen aan de mens immers vier niveaus onderscheiden:
– het fysieke lichaam
– de levenskrachtenorganisatie; antroposofisch: het etherlichaam
– de ziel met eigenschappen [zoals moedig, gierig, slim, begerig]; antroposofisch: het
– astraallichaam

Lees verder

het Ik, de individualiteit. Het Ik heeft geen ruimtelijke gestalte, maar een tijdgestalte en drukt zich uit in de biografie.

Wat is ziekte? Ziekte wordt polair ten opzichte van gezondheid gezien. Gezondheid is dan de afwezigheid van ziekte. Als je zo kijkt, bevinden we ons in wat we positiedenken kunnen noemen: ziekte is dit, gezondheid is dat. In de realiteit zijn beide echter dynamische begrippen. Dat wil zeggen, dat we beide wel kunnen karakteriseren, maar niet definiëren. Een definitie betreft immers iets vaststaands, iets dat beweeglijk is kunnen we alleen karakteriseren.

Gezondheid kunnen we karakteriseren als het vermogen om met een zekere autonomie, met zelfsturing in het leven te staan en ons te ontwikkelen. In het verleden werd de WHO omschrijving gehanteerd, waarin gezondheid als toestand van optimaal welbevinden op lichamelijk, psychisch en sociaal niveau werd omschreven. Dat had tot gevolg, dat de nadruk in de geneeskunde erg op ziekte kwam te liggen: er waren [en zijn] immers maar weinig mensen, die klachtenvrij zijn. Zeker de oudere mens voldeed maar zelden aan deze omschrijving en was dus niet gezond. De medische wetenschap sloot niet aan bij wat de mens wél kon [bijvoorbeeld een zinvol leven leiden], preventie was geen hoofdthema en de farmaceutische industrie voer er wel bij. De afgelopen tijd is er op veel plaatsen een nieuwe omschrijving van gezondheid gangbaar geworden. Deze is geformuleerd door Machteld Huber en luidt als volgt: “Gezondheid is het vermogen zich aan te passen en een eigen regie te voeren in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven”.

Het accent op ontwikkeling in deze nieuwe omschrijving geeft de mogelijkheid dáárnaar te kijken in plaats van de nadruk te leggen op alles wat er niet kan. Ontwikkeling is uitstekend mogelijk, als er een ziekte of stoornis bestaat. Er zijn legio kunstenaars die daar een voorbeeld van zijn: Beethoven met zijn doofheid, Monet die blind werd, Chopin die ernstig TBC [of een ander longlijden] had, Dostojewski die epilepticus was. Ziekte kunnen we omschrijven als een tijdelijke of permanente functiestoornis van een orgaan of een orgaansysteem. Zo’n stoornis is van invloed op de kwaliteit van het leven van een mens door de beperking, maar vormt als zodanig ook altijd een uitdaging om hem zo mogelijk te overwinnen of er tenminste een verhouding toe te vinden.Bij Beethoven is naar mijn overtuiging de vraag gerechtvaardigd of de doofheid – die natuurlijk een invaliderend drama voor hem betekende – hem niet ook geholpen heeft de grote Beethoven te worden. Voor mijzelf heb ik die vraag wel beantwoord.

Gezondheid is ook te omschrijven als het vermogen het evenwicht te bewaren tussen de uiteenlopende mogelijkheden om ziek te worden. Ter illustratie: bij een koortsende ziekte worden we als het ware wat jonger, we liggen in bed, zijn rozig en niet erg bewust. Zo’n ziekte gaat over en de immuniteit heeft zich eraan ontwikkeld [als het proces niet met bv. koortsremmers is onderdrukt]. Artrose – gewrichtsveroudering – op verschillende plekken in het lichaam maakt ons ouder, gaat makkelijk samen met ondertemperatuur en geneest niet. Een andere illustratie: moedig in het leven staan staat niet tegenover lafheid, maar tussen lafheid en overmoed in. Gezond-zijn , gezond in het leven staan betekent dus altijd een midden tussen uitersten handhaven.

Ieder mens, u en ik en iedereen, leidt een leven dat gekenmerkt wordt door talloze gebeurtenissen. Afhankelijk van de aard van die gebeurtenissen en van onze eigen aard vinden we die leuk of vervelend, comfortabel of moeizaam, vrolijk of verdrietig stemmend. Wanneer we een beetje introspectief zijn ingesteld weten we, dat de prettige dingen het leven plezierig maken en dat we van de moeilijke dingen iets kunnen leren. Dat geldt zowel voor het bewuste niveau [onze ziel] als voor het onbewuste [de immuniteit]. Een kind dat een lolly krijgt vindt dat leuk: zoiets geeft een feestelijk tintje aan de dag. Krijgt het een standje, omdat het een steentje naar een ander kind gegooid heeft, dan moet het slikken of even huilen, maar heeft dan kunnen leren, dat het dat beter niet kan doen. Wanneer je een ziekte doormaakt is dat niet leuk. maar je kunt leren geduld te hebben, kunt leren wat het is om goed verzorgd te worden en je immuniteit, je weerstand kan eraan groeien, sterker worden. Daardoor heb je op latere leeftijd minder kans op ziekten.

Een heel ander voorbeeld: als we op een fietstocht meewind hebben is dat erg prettig. Als we tegenwind hebben ontwikkelen we sterkere spieren. Ook dat is een bijdrage aan de kans om gezond oud te worden.
Toen ikzelf ongeveer 20 jaar oud was, maakte ik een soort doodservaring door, waardoor mijn eigen eindigheid deel ging uitmaken van mijn dagelijks leven. Het was een heftige ervaring en ik

ben er lang door van slag geweest, maar ik heb in mijn praktijkleven vaak het gevoel gehad, dat ik juist daardoor mensen, die met een existentiële angst tegenover mij zaten, een diepergaand begrip kon bieden.

Of we de eigen levensloop onderzoeken of dat we naar het leven van andere mensen – vrienden, familieleden – kijken, of dat we ons met biografieën bezig houden: altijd zien we, dat de mens een lerend wezen is, een wezen, dat zich levenslang ontwikkelen kan. Doet hij dat met instemming, dan kan hij als gezond mens oud worden [hetgeen dus niet wil zeggen, dat er niet ook ziektes aan de orde kunnen zijn]. Doet hij dat niet, wil hij niet leren, dan is de kans groot, dat hij cynisch wordt en/of zich als slachtoffer gaat zien.

Er zijn drie niveaus van omgang met wat er in ons leven op ons afkomt. Ik neem weer ziekte als voorbeeld.

  1. We weten dat ziekte bestaat. We weten bijvoorbeeld, dat longkanker bij mannen en ook bijvrouwen veel voorkomt. Dat is een gegeven en als zodanig respecteren we dat.
  2. We kunnen het zelf krijgen. Als dat zo is, kunnen we het ontkennen, eventueel met behulp vanmedicijnen of alcohol een tijdlang verdringen, maar we kunnen het ook accepteren. Danproberen we op een positieve manier te verdragen dat het nu eenmaal zo is.
  3. We kunnen onszelf vervolgens afvragen of, en zo ja wat, die ziekte ons iets te zeggen heeft enhoe hij in ons leven zou kunnen passen. Dat is een existentiële vraag, een zingevingsvraag, die eigenlijk nooit een-twee-drie te beantwoorden is. Vragen zoals deze zijn wederom geen vraag-antwoordvragen maar zoekvragen: je moet zo’n vraag een tijdlang bewegen, misschien met anderen bespreken en dan merk je wellicht op een goede dag, dat je een antwoord hebt gekregen. Later kunnen er dan nog andere [aspecten van] antwoorden komen. De Duitse dichter Rilke verwoordt dat rond 1900 mooi [zie onder*].

Deze drie niveaus corresponderen met de dynamiek van ons denken, ons voelen en ons willen. Ik heb in de praktijk meermalen ervaren, dat het mensen lukt om het derde niveau te bereiken. Dat is het moeilijkst, want het kost een zekere inspanning en je moet geduld hebben. Het kan echter ook veel opleveren: dankbaarheid voor wat het leven je aan moois, aan prettigs en aan moeilijks geboden heeft en nog biedt. Dankbaarheid, dat het leven daardoor rijker en dieper geworden is. Ook de verwondering over alles van het leven wordt intensiever. Beide, verwondering en dankbaarheid, beschouw ik als in belangrijke mate bijdragend aan het gezond oud worden – gezond in de bovenbeschreven zin.

Als we met deze gezichtspunten, met dit innerlijk instrumentarium naar de uitgangsvraag “Waarom wordt een mens ziek?” kijken, dan kunnen we zien dat de vraag waarom en hoe een mens ziek wordt, uitgebreid kan worden met de vraag “Waartoe wordt een mens ziek?”.
Ook dit is weer geen vraag – antwoordvraag maar een zoekvraag. Een vraag, die naar ik denk, helpt om als mens gezond oud te worden.

***

Tot slot werd er pianomuziek van Beethoven gespeeld. Eerst het rondo in C opus 51 no 1, daarna de eerste Bagatelle opus 126 in G. Het rondo is in Beethovens vroege jaren geschreven, in de tijd dat hij als componist en uitvoerend pianist de wereld [dat was toen vooral Midden-Europa] veroverde. Het is muziek met een enigszins expansief karakter in vergelijking met de Bagatelle, die meer dan 20 jaar na de geleidelijke intrede van zijn doofheid geschreven is. Dit laatste stuk heeft hij dus alleen in zijn eigen innerlijk kunnen horen. Veel van de late muziek van Beethoven is, ondanks dat er altijd veel kracht in te ervaren is, verinnerlijkt. Dat hangt mijns inziens met zijn

doofheid samen. Tenslotte is dat, wat een mens creëert, altijd een expressie van zijn eigen innerlijk leven.

* In vrije vertaling: Heb geduld met alles wat in je hart nog onopgelost, onverlost is en probeer de vragen zelf lief te hebben als boeken, waarvan de inhoud voor je verborgen blijft, omdat ze in een geheel vreemde taal geschreven zijn. Zoek ook niet intensief naar antwoorden die je niet gegeven kunnen worden, omdat je ze niet kunt leven. En het gaat erom dat je alles kunt leven. Lééf nu de vragen. Misschien leef je dan op een dag in de verre toekomst, zonder dat je het merkt, het antwoord binnen. [Rainer Maria Rilke]

Lees minder

MOEHEID.

Door Christof Zwart

Hoewel bijna alle ziektes gepaard gaan met moeheid, gaat moeheid zelden gepaard met ziekte. Met een zuiver anatomisch-fysiologisch denkkader kom je met moeheid dan ook zelden tot een oplossing. Moeheid, en zeker chronische moeheid, wordt dan ook vaak slecht begrepen en de behandeling is vaak van cognitief-gedragstherapeutische aard, waarmee overigens goede resultaten kunnen worden behaald. De antroposofische geneeskunde biedt verschillende invalshoeken om naar een symptoom als moeheid te kijken. In eerdere bijdragen aan dit blad is al uiteengezet hoe de antroposofische geneeskunst gebruik maakt van een 3-ledig en 4-ledig mensbeeld. Dat wordt hier nader uitgewerkt aan de hand van de klacht moeheid.
Het drieledige mensbeeld gaat ervan uit dat gezondheid de resultante is van een evenwichtige balans tussen enerzijds het zenuw-zintuigstelsel (ZZS) en het stofwisselings-ledematenstelsel (SLS) anderzijds. Daartussen bevindt zich het ritmische systeem (RM) met het hart dat meer richting SLS neigt en de long die meer eigenschappen van het ZZS heeft. Kenmerkend voor het ZZS is dat het gepaard gaat met bewustzijn, dat de mogelijkheden tot regeneratie beperkt zijn, er weinig beweging is en het er overwegend koel is. Dit in groot contrast tot het SLS waar beweging en warmte de norm zijn, waar regeneratie aan de orde van de dag is, maar dat niet bepaald gepaard gaat met bewustzijn. Wie zich (pijnlijk) bewust is van de peristaltiek van zijn darm is geen gelukkig mens. Ziekte ontstaat daar waar de balans tussen deze twee polen verstoord is.
Moeheid kan dan ontstaan doordat er te veel bewustzijn is, het ZZS is te actief. Het typische beeld is dat van de mens die niet meer beweegt en met koude voeten een groot deel van de dag denkend doorbrengt achter de computer. ’s Avonds is er vaak moeite met inslapen en geleidelijk aan ontstaat er moeheid doordat de regeneratie uitblijft bij het ontbreken van een verkwikkende slaap.
De tegenpool is de mens die ’s morgens niet goed wakker wordt, wat slaperig blijft en eigenlijk een groot deel van de dag dromerig doorbrengt. Daardoor komt er niets uit zijn of haar handen en wordt de dag onbevredigend afgesloten omdat er nauwelijks iets gepresteerd is. De klacht is dan toch: “Dokter ik ben zo moe, er komt niets uit mijn handen”.

Lees verder

Zo mooi eenvoudig als in bovenstaande voorbeeld meldt de patiënt zich zelden . Het 4-ledig mensbeeld is bij een klacht als moeheid vaak behulpzamer. Om moeheid vanuit de 4-geleding te begrijpen, eerst iets over die vier geledingen.
Allereerst onderscheiden we het fysieke lichaam. Tot het fysieke lichaam rekenen we alles dat meet- en tastbaar is, dus eigenlijk het lichaam zoals zich dat aan ons toont vlak na het overlijden.
Het etherlichaam van de mens omvat alle levensprocessen in de mens die zich in het waterige afspelen: groei, regeneratie en stofwisseling. Het zijn processen die zich voor een groot deel in het onderbewustzijn afspelen. De slapende mens is een goed voorbeeld van de fysiek-etherische mens.
Met het astraallichaam komt het element van bewustzijn in de mens. Het is ook het niveau waarop onze gevoelens en emoties een rol spelen; sympathie en antipathie, in- en ontspanning zijn kenmerken van het astraallichaam.
Met het IK, ten slotte, komt het element van zelfbewustzijn, het vermogen om weerstand te bieden, een eigen weg te gaan. Enthousiasme, ergens warm voor kunnen lopen, een ideaal hebben en ondanks weerstand nastreven zijn eigenschappen die iets zeggen over de mate van de werkzaamheid van het IK in de gehele constellatie van de 4 lichamen.
fysiek                                 ether                 astraal                       IK
Moe ziekte                         werken             geen plezier              plicht, moeten
Herstel gezond slapen,      ritme                plezier                       ideaal

Wie op deze manier kijkt naar moeheid heeft plots vier ingangen, ingangen die elke patiënt onmiddellijk herkent wanneer ik bovenstaand schema op een A4-tje teken en als huiswerk meegeef. “Zet bij elk vakje maar wat bij jou past. Wat geeft nog plezier, wat is ‘moeten’ geworden”.
De moeheid op fysiek vlak is het terrein van de dokter, die middels goed lichamelijk- en aanvullend onderzoek uitsluit dat de moeheid veroorzaakt wordt door een onderliggend lijden. In elk geval moet een hypothyreoidie worden uitgesloten. Op indicatie zijn andere (lab)onderzoeken te overwegen, zoals Hb ter uitsluiting van anemie, glucose als er aanwijzingen zijn voor diabetes, leverenzymen bij kans op een chronische hepatitis en heel soms serologie naar EBV of CMV.
De balans tussen werken en slapen, als beeld voor de balans tussen energieverbuik en –herstel, is veelal snel op te maken. Wie een periode heeft moeten doorwerken, of zelfs ’s nachts in touw is geweest, zal in de regel zelf al wel in de gaten hebben waar de moeheid vandaan komt en zelf maatregelen nemen. Soms is een (voor-)zetje van de dokter het laatste dat nodig is om de balans weer in evenwicht te (gaan) brengen. Het helpt vaak ook om uitleg te geven over ons bioritme. Het bioritme kent veelal een ander ritme dan de 24 uur die onze dag duurt, en het synchroniseren van dat ritme kent twee pijlers: dag- en nacht(licht) en de maaltijden. Bij herstel op dit niveau hoort dan ook op tijd opstaan en naar bed gaan en regelmatige maaltijden.
Iedereen kan wel dingen opnoemen die vervelend of niet leuk zijn. Die activiteiten kosten in de regel energie maar bij een gezonde balans horen ook dingen zijn die wel leuk zijn en dus energie geven. De gezondmakende, energiegevende, stemmingsbevorderende wandeling door de natuur is zo’n typisch element dat hier thuishoort. Vrijwel iedereen knapt hier van op, al moet je jezelf er soms toe zetten.
De meeste energie halen we uit een ideaal. Als je iets echt heel belangrijk vindt en graag wil, dan kan je, schijnbaar moeiteloos, bergen verzetten om dat te bereiken. Wie enthousiast is en ergens warm voor loopt zal niet snel op het spreekuur komen vertellen dat hij zo moe is. Dat wordt heel anders als het ideaal plots wegvalt, of wanneer het ideaal, zoals veel mensen gebeurt, verwordt tot een plicht. Waar het ideaal om mensen te helpen, wordt tot een ‘altijd klaar staan en nooit tijd voor jezelf hebben’, of het ideaal om de dingen goed en zorgvuldig te doen ertoe leidt dat het ‘nooit goed genoeg is en altijd beter kan’. Mensen die hierdoor moe zijn, hebben vaak de ernstigste vorm van moeheid. Bij hen duurt het herstel ook het langst.
Bovendien is er een relatie met de andere gebieden: Wie zijn ideaal kwijt geraakt is, heeft vaak ook geen plezier , slaapt en eet slecht en ontwikkelt soms zelfs een ‘fysieke’ ziekte.
Omgekeerd kan het herstel nooit beginnen bij het hervinden van een ideaal. Daarvoor moet eerst op de andere gebieden de ‘boel op orde’ gebracht worden. Dus eerst moet men weer goed slapen en eten, dan weer energie stoppen in die dingen die (tenminste vroeger) leuk waren en energie gaven, zodat tenslotte gezocht kan worden naar een nieuw ideaal, een nieuw (lonkend) toekomstperspectief.
De behandeling.
De antroposofische geneeskunde kent verschillende therapieën die elk op een ander vlak hun zwaartepunt hebben, wat het effect van de behandeling betreft. De uitwendige therapie en de ritmische massage hebben hun werking vooral op het etherische, op de vitaliteit van het organisme. De kunstzinnige therapie, muziek, beeldend, spraak, is een therapie die sterk werkt op de sympathie, antipathie, op binnen- buiten, op de stemming en het gemoed. Daarmee speelt het een belangrijke rol wanneer je vermoedt dat de moeheid zijn oorsprong vindt in het astrale gebied. De bewegingstherapie, in de antroposofie euritmietherapie genoemd, is een echte IK therapie, evenals de psychologische en biografische gesprekstherapieën. Je ideaal hervinden, je weg weer vinden naar de toekomst is bij uitstek iets dat bij het gebied van het IK past.
Uitwendige therapie is een behandeling die veelal wordt toegepast door verpleegkundigen die daarvoor een aanvullende opleiding hebben gevolgd. De behandeling bestaat uit een ritmische inwrijving met een etherische olie of het toedienen van wikkels of pakkingen. De behandeling is vaak tweeledig: enerzijds wordt door de behandeling het lichaam als begrensd ervaren, of soms zelfs überhaupt weer ervaren. Veel mensen met moeheid hebben namelijk de signalen van hun lichaam zolang genegeerd dat ze de verbinding met het lijf ook wat zijn verloren. Anderzijds hebben de etherische oliën ook een eigen werking, afhankelijk van de aard van de olie. Zo heeft solumolie een omhullende, voedende werking, rozemarijn een meer opwekkende, activerende werking en sinaasappel bijvoorbeeld een sterk doorwarmende werking. Uit een onderzoekje onder de patiënten van de verpleegkundigen van het Therapeuticum in Haarlem bleek een sterke afname van de score op de 4 DKL, wanneer de 4 DKL ná behandeling werd vergeleken met de 4 DKL vóór behandeling. (De 4DKL is een wetenschappelijke test die helpt om psychische klachten in kaart te brengen)
De ritmische massage is een techniek die fysiotherapeuten in een aanvullende opleiding leren en die sterk vitaliserend en harmoniserend werkt. Met name is er een duidelijk effect op het autonome zenuwstelsel, wat onder andere zichtbaar wordt in een betere hartritme variabiliteit en een gelijkmatiger verdeling van de warmte, een effect dat ook na de behandeling aanhoudt . Daardoor komt er meer innerlijke rust, het gejaagde en gestressde gevoel verdwijnt, wat de basis biedt voor verder herstel.
Bij het herstellen van het dagritme spelen de verpleegkundigen eveneens een belangrijke rol. Zij hebben aandacht voor gezonde voeding, voor ritme en regelmaat en hebben oog voor de omgeving waarin iemand een groot deel van de dag is, zoals het huis en de slaapkamer. Is het opgeruimd ? Kan je er inderdaad ontspannen en uitrusten ? Of moet men daar eerst aan de slag?

Het astraallichaam gaat voor een belangrijk deel over binnen- en buitenwereld, over in- en ontspanning, over verbinden en loslaten. Dat proces kan in de kunstzinnige therapie prima geoefend en voorgedaan worden. Er staan daartoe verschillende technieken ter beschikking, zoals schilderen, (waarnemend) tekenen, boetseren, beeldhouwen, muziek en spraak(vorming). De arts en de kunstzinnig therapeut kunnen in de individuele casus kiezen uit deze verschillende technieken en afhankelijk van de mogelijkheden bij patiënt en therapeut komen tot een keuze.
Overigens hoeft de genezende rol van kunst niet perse in een therapie gegoten te worden. Het bekijken van kunst, luisteren naar mooie, klassieke muziek of het op onderzoek gaan in de natuur en je daar verwonderen over de kleuren, bloeiwijzen en beweging kunnen buitengewoon gezond werken.
Euritmietherapie, een specifiek antroposofische therapie, specifiek omdat er geen ‘reguliere’ variant van is, bestaat voor een belangrijk deel uit het zelfbewust bewegen. Het bewegen kan zowel een bewegen in de ruimte zijn, waarbij gebruik gemaakt wordt van ruimte (voor-achter, links-rechts) als van tempo (snel – langzaam), als een bewegen op de plaats, waarbij gerichte bewegingen met de armen worden gemaakt, of een combinatie van beiden. Door de gerichte bewegingen kan letterlijk en figuurlijk een nieuw standpunt worden gevonden van waaruit met nieuw (zelf)bewustzijn gewerkt kan worden aan de toekomst.
Omdat de antroposofie het leven ziet als een fase in de ontwikkeling van de zich incarnerende ziel, kent de antroposofische gesprekstherapie een grotere rol toe aan de biografie en zingeving dan regulier gebruikelijk is. Gesprekstherapie kan bestaan uit enkele biografische gesprekken met een biografisch consulent, of uit meer psychotherapeutische gesprekken met een van de eerste- of tweedelijns psychotherapeuten die werken vanuit de antroposofie. Het ontwikkelingsperspectief is daarbij vrijwel altijd een belangrijk element.
Medicatie.
Naast de mogelijkheid om te verwijzen naar een of meerdere therapieën, staat de arts ook een keur aan antroposofische medicijnen ter beschikking. Het dynamische kijken geeft de arts een indruk over de verschillende wezensleden en hoe deze zich tot elkaar verhouden. Het geeft een indruk hoe de twee polen zich tot elkaar verhouden, zoals dat bijvoorbeeld kan leiden tot de indruk dat de stofwisselingspool (SLS) te sterk is ten opzichte van de zenuw-zintuigpool (ZZS). Voor elk van die situaties staan verschillende medicijnen ter beschikking, zoals prunus, argentum, meteoorijzer, fragaria en nog vele anderen.
Patiënten met moeheid geven menig arts een machteloos gevoel omdat er regulier in veel gevallen weinig te bieden valt. Het moge duidelijk zijn dat het brede palet van kijkrichtingen en behandelmogelijkheden de antroposofisch arts niet snel met lege handen laat staan. Ik krijg er in elk geval geen genoeg van.
Christof Zwart, antroposofisch werkend huisarts te Haarlem.

Lees minder